Tag archieven: basisonderwijs

Geen woorden maar daden

Schermafbeelding 2017-06-06 om 23.29.28

Laatst zei iemand tegen mij: ‘Heb je ook gelezen over die nieuwe actie van de leraren? Ze vinden de werkdruk weer te hoog en verdienen nog steeds te weinig. Dat roepen ze nou al jaren. Daar word je toch een beetje moe van? Doe gewoon je werk, of ga iets anders doen! Toch?’

Ik heb dat maar even gelaten. Tot vandaag. Mijn antwoord zou als volgt luiden:

Waarom denk je dat dit nu al jaren wordt geroepen?

Omdat de klassen inmiddels kleiner zijn geworden, en de lokalen groter? Omdat de administratieve druk minder is geworden? Omdat de eisen van ouders lager zijn dan voorheen? Omdat er minder rekening gehouden hoeft te worden met de diversiteit in de klas, op sociaal en cognitief niveau? Omdat het salaris van basisschoolleerkrachten inmiddels gelijk is getrokken aan dat van docenten in het voortgezet onderwijs? Omdat het ziekteverzuim laag is? Het aantal (jonge) leerkrachten stijgt? De waardering van het beroep basisschoolleerkracht de afgelopen jaren is gestegen?

Natuurlijk niet. Je mag bijna blij zijn dat er, ondanks dit alles, nog zoveel mensen dagelijks voor de klas staan. Hierboven staan precies de redenen waarom deze roep tot actie juíst vandaag en morgen gehoord moet worden.

Er wordt inderdaad al jaren geroepen, omdát er al jaren te weinig aan wordt gedaan.

Ik werk nu 15 jaar in het onderwijs. Nog steeds met plezier. Want het is een prachtvak. Ik heb het geluk te werken op een fijne school, met een fijn team. Maar vandaag de dag lesgeven is niet  te vergelijken met mijn beginjaren. En dat zou ook niet goed zijn, want de kinderen veranderen, net als de wereld om hen heen. Stel daarom ook het onderwijs in staat mee te veranderen.

Ik wil niet alleen dat het ziekteverzuim omlaag gaat en het aantal burn-outs daalt. Nee, ik wil dat leerkrachten perspectief hebben. Om zich te ontwikkelen. Om mee te groeien met de kinderen. Om zich te blijven scholen. Om te kunnen voldoen aan de eisen die aan hen gesteld worden. Want dat willen leerkrachten ook. Om samen met de ouders te zorgen voor een goede ontwikkeling van onze kinderen. Dat geldt voor leerkrachten die al langer in het onderwijs werken, en voor nieuwe jonge leerkrachten die we binnen moeten halen.

Goed basisonderwijs, daar is niemand op tegen. Daar plukken we allemaal de vruchten van. Dat kost energie, en dat kost geld. Omdat we goed onderwijs in ons land van belang vinden.

Alleen woorden zijn niet voldoende. Dat hebben we afgelopen weekend wel gemerkt.

Goed onderwijs wordt gegeven door goede leerkrachten. Goede leerkrachten hebben plezier in hun vak en willen hun vak zo goed mogelijk uitoefenen, zonder die motivatie kies je niet voor het onderwijs. Maar goede leerkrachten kunnen zich ook ontwikkelen, worden gewaardeerd en in staat gesteld hun ervaring te gebruiken en te delen. Dat mag niet afhankelijk zijn van een schoolbestuur of een schooldirectie, dat hoort in Nederland algemeen beleid te zijn.

Goede leerkrachten laten we niet opbranden. Die laten we niet in de steek. Die laten we dus niet jaar in jaar uit roepen. Want daar word niet alleen ik een beetje moe van, daar worden we allemaal enorm moe van.

www.poinactie.nl

Extra investering ammehoela. Minimale investering!

In een artikel van het AD van vrijdag 14 oktober over werkdruk in het basisonderwijs wordt gesteld dat 4 op de 5 leerkrachten deze werkdruk als te hoog ervaren. Dit zou onder andere komen door de hoeveelheid tijd die besteed wordt aan administratie. Verderop in het artikel geeft de vakbond CNV aan niks te begrijpen van het niet afnemen van deze werkdruk omdat er de afgelopen twee jaar 100 miljoen extra is geïnvesteerd in het basis- én voortgezet onderwijs. Bijvoorbeeld om te investeren in klassenassistenten en concierges.

Een lachertje. Met klassen van rond de 30 leerlingen zouden klassenassistenten en concierges op scholen verplicht moeten zijn. Extra investering ammehoela. Een minimale investering, zo zou ik het noemen. Helaas komt dit geld niet allemaal bij de scholen zelf terecht, en is het veel te weinig om ook daadwerkelijk het beoogde doel te bereiken. Maar ik krijg de indruk dat het ministerie van OCW in de Plan Do Check Act cyclus zelf meestal stopt bij het woord ‘Do’.

Teveel tijd besteden aan administratie. Dat wordt niet opgelost door klassenassistenten en concierges.

Vijftien jaar terug toen ik begon in het basisonderwijs was de leerkracht na schooltijd bezig de dag te evalueren en een nieuwe schooldag voor te bereiden. Hij had tijd om inhoudelijk goede lessen te maken. Liefst nog op drie niveaus zodat hij rekening kon houden met de verschillen tussen kinderen. Het was aan de leerkracht om te zorgen voor uitdaging en verdieping. En belangrijker: lessen maken waardoor kinderen gemotiveerd raken om te leren.

De drie groepen verdwijnen. Ieder kind moet zoveel mogelijk op eigen niveau leerstof aangeboden krijgen. Het liefst staat dit ook op papier, gepland voor een bepaalde periode. Om kinderen inzicht te geven in hun eigen ontwikkeling worden er (meerdere keren per jaar) gesprekken met ze gevoerd, en hun ouders. Waarbij de afspraken natuurlijk genoteerd worden. Op zichzelf een goede ontwikkeling. Maar hiernaast hebben we nog de rapportages, het leerlingvolgsysteem, de afstemming met externe begeleiders.  Lukt dit alles binnen de nu gestelde tijd? Is dit haalbaar met 30 kinderen in een groep? Worden nieuwe leerkrachten hiervoor opgeleid?

Als we niet uitkijken raken de lessen en de lesinhouden zelf ondergeschikt. De organisatie, borging en verantwoording krijgen dan de overhand.

De druk die er is, veelal onbewust, vanuit de ouders is niet gering. Elke ouder heeft het recht, en wat mij betreft de plicht, zoveel mogelijk voor hun kind op te komen en te zorgen voor een optimale (leer)omgeving. Leerkrachten kunnen nog meer gebruik maken van de kennis van de ouders over hun kind, tegelijkertijd kunnen ouders nog meer vertrouwen in de professionaliteit van de leerkracht. Maar dit moet voor alle partijen wel realistisch en haalbaar zijn. We moeten niet uit het oog verliezen dat onze klassen uit veel verschillende kinderen bestaan.

Een woordvoerder van OCW heeft het in het AD-artikel nog over event-planners voor Sint en Kerst en ICT-mogelijkheden om de hoeveelheid nakijkwerk te verminderen. Denken ze echt dat daar de kern van het probleem zit? In dat geval lijkt het alsof het ministerie tegenwoordig niet meer in gesprek is met leerkrachten, maar alleen met bovenschoolse besturen of mensen die al lange tijd uit de klas zijn vertrokken..

Mijn voorspelling: zolang de klassen groot blijven, klassenassistenten en concierges gezien worden als extra investering, geschreven verantwoording van acties in de klas en gevoerde gesprekken vereist wordt en van leerkrachten wordt verwacht dit alles te doen binnen dezelfde gestelde tijd als voorheen… zal de werkdruk niet verminderen.

Het lijkt alsof de wereld van het kind in de klas zich als een speer ontwikkelt, maar de mogelijkheden en tijd die de leerkracht krijgt om daarbij aan te sluiten stagneren.

Op naar de verkiezingen..

Voor de jongens en mannen onder ons, aangezien dit een hot item is de laatste tijd: bovenstaande lijkt ver weg van een reclamepraatje om meer mannen in het onderwijs te krijgen. Ondanks mijn vraagtekens en zorgen kan ik niet anders zeggen dan dat ik geen dag spijt heb gehad van de keuze om in het basisonderwijs te werken.

Voetstuk in plaats van flipperkast..

Leerkrachten op de basisschool moeten zich soms net bondscoach van het Nederlands elftal voelen. Ze zijn een bepalende schakel in het succes van een team (lees: klas) en er zijn 16 miljoen anderen die ófwel beter denken te weten hoe ze hun werk moeten uitvoeren, ofwel commentaar hebben op de manier waarop ze dat doen. Of het nou op verjaardagen ter sprake komt, in de krant staat of op televisie onderwerp van gesprek is: iedereen heeft een mening over het onderwijs. En dan heb ik het niet alleen over de kinderen, ouders en collega’s.

Is dit erg? Natuurlijk niet. Discussie voeren over een fantastisch vak is geen straf. Het houdt de leerkracht scherp. Het houdt het onderwijs scherp. Want meegaan in vernieuwingen is noodzakelijk als je met kinderen werkt. Zij groeien immers op in een steeds veranderende omgeving.

Maar laten we in hemelsnaam eens een einde maken aan de ‘flipperkast-politiek’ waarmee het onderwijs steeds te maken krijgt. Een voorbeeld:

Twee jaar geleden moest de eindtoets worden afgeschaft. Want het zou toch absurd zijn dat één toetsmoment de toekomst van een kind bepaalt terwijl de basisschool acht jaar lang ervaring en kennis heeft opgebouwd. Sinds afgelopen jaar is het professionele schooladvies eindelijk doorslaggevend. Nu kan de school eindelijk kiezen uit drie eindtoetsen en heeft deze toets in positieve gevallen een corrigerende werking. En jahoor, u voelt hem aankomen: de minister van onderwijs wil weer terug naar een meer bepalende eindtoets. De staatssecretaris die het basisonderwijs in zijn portefeuille heeft was overigens even niet in beeld.

De minister noemde met name de ‘ongelijkheid in kansen’ als argument om weer terug te gaan naar één eindtoets. Het feit dat in het verleden

  • sommige scholen extra oefenden voor de eindtoets,
  • ouders die wél het geld hadden veel ‘investeerden’ in bijles om de eindtoets goed te maken
  • en middelbare scholen werden afgerekend op de examenresultaten en dus soms bizar hoge eisen stelden bij de aanmelding is de minister blijkbaar ineens weer vergeten.

Het vroege selecteren en vervolgens weinig kansen geven tot op- en afstroom was volgens de minister niet meer aan de orde.

En nu bemoeit het OESO zich weer met het Nederlandse onderwijs. De onderzoekers pleiten voor een centrale eindtoets. Of we dat weer meteen willen veranderen. En waar minister Bussemaker sprak over ongelijkheid in kansen, vindt het OESO dat het Nederlandse onderwijs met kop en schouders boven uitsteekt stelsels in andere landen. ‘De gelijkheid ten opzichte van andere welvarende landen is groot.’ Dat is nog eens een eenduidig beeld..

Het feit dat we binnenkort voor de zesde keer Tweede Kamerverkiezingen in 15 jaar hebben en daarmee regelmatig andere bewindspersonen  maakt het allemaal niet stabieler.

Mijn advies: neem het onderwijs serieus. Bekijk eens na langere tijd het effect van het gevoerde beleid en zorg tussentijds voor evaluatie en analyse zodat problemen op tijd inzichtelijk zijn en aangepakt kunnen worden! ZONDER meteen het hele beleid op zijn kop te zetten! We hebben al genoeg aan ons hoofd! Zorg voor rust, uitdaging, professionalisering en beloon goed werk! Kom in contact met de uitvoerende krachten, en niet alleen met de schoolbesturen! Weet waar je het over hebt in de media, en gebruik dus niet de term ‘cito-toets’ als deze niet meer bestaat! Toon interesse! Zeker als je ook zo nodig een mening wilt geven!
Zet het onderwijs eens op een voetstuk in plaats van in een flipperkast.

Over adviezen, eindtoetsen en kansen in het onderwijs

De krantenkoppen liegen er niet om: ‘Geen gelijke kansen in het onderwijs’, ‘Cito-toets’ moet terug’. Nu het advies van de  basisschool de doorslag geeft zouden de kansen in het onderwijs niet gelijk zijn voor elk kind en klinkt de roep om de cito-toets terug te halen. Waarom is dit een slecht idee?

Laten we eerst kijken waarom we de verplichte ‘cito-toets’ hebben afgeschaft. Want ja, dé cito-toets bestaat niet meer. Er zijn drie eindtoetsen waar scholen gebruik van kunnen maken. Daarvan wordt er één ontwikkeld door Cito, maar er zijn ook eindtoetsen van A-Vision en Bureau ICE. Jaren geleden gaf de citotoetsscore de doorslag voor het bepalen van het onderwijsniveau van een groep acht leerling. Dus acht jaar onderwijs en kennis over de kinderen werden getoetst binnen drie dagen en samengevat in één getal tussen de 500 en 550, op basis waarvan het gepaste advies werd gegeven. Had je een slechte week als leerling, jammer dan. Vaardigheden waren blijkbaar niet nodig om een bepaald onderwijsniveau te halen, deze werden immers ook niet getoetst. Ontwikkeling speelde ook geen rol.

Na jarenlange strijd binnen het onderwijs is deze manier van ‘selectie aan de deur’ eindelijk voorbij. Basisscholen gebruiken hun opgebouwde kennis over de kinderen en hun ontwikkeling om tot een advies te komen. Meestal in combinatie met de zgn leerlingvolgsysteemtoetsen van cito, waarbij niet gekeken wordt naar één toetsmoment maar naar de ontwikkeling van groep 6 t/m groep 8.

Natuurlijk zijn er wel eens twijfels. Leerkrachten hebben geen glazen bol waarin ze de onderwijsloopbaan van hun groep achters mee kunnen voorspellen. Omdat in sommige gevallen een objectieve toets kan meehelpen in de advisering wordt in april door alle basisscholen verplicht een eindtoets afgenomen. Niet de cito-toets dus, scholen kunnen kiezen uit drie gecertificeerde toetsen. Wanneer het bij de uitslag passende onderwijsniveau lager is dan het advies, verandert er niets. Het kan zijn dat een kind een slechte dag had.. Wanneer het bijpassende onderwijsniveau hoger is dan het schooladvies, dan is de basisschool verplicht het advies te heroverwegen. En in overleg met de ouders en het kind kan het advies nog worden bijgesteld naar boven.

Genoeg mogelijkheden dus om kinderen met van huis uit ‘minder kansen’ op basis van een objectieve toetsscore een advies te geven passend bij de ontwikkelingsmogelijkheden. Zonder kinderen onrecht aan te doen door één enkele toetsscore bepalend te maken voor de schoolloopbaan.

Is alles dan goed georganiseerd? Nee, dat zou te makkelijk zijn. We delen kinderen veel te vroeg in op één niveau. In het voortgezet onderwijs zouden de op- en afstroommogelijkheden groter moeten zijn zonder dat de scholen daarbij worden afgerekend. Zijn het niet dezelfde kranten met hun ‘examenlijstjes’ die nu roepen dat de kansen niet gelijk zijn?

Daarnaast blijft de terugkoppeling van het voortgezet onderwijs naar het basisonderwijs belangrijk. Monitor de advisering goed, kijk hoe de kinderen het op de diverse scholen doen na hun advies en geef dit terug aan de basisscholen. Samen zullen we moeten zorgen voor zoveel mogelijk kansen voor alle kinderen.

Overigens, toen de ‘citotoets’ nog leidend was schoten de ‘bijles-bureaus’ als paddestoelen uit de grond. Ouders die het zich konden veroorloven lieten kinderen oefenen, net zolang tot ze de toets op het gewenste niveau konden maken. Zijn dat gelijke kansen?

Geef het onderwijs nu eens het vertrouwen, zonder na een jaar alweer af te geven en terug te willen naar oude systemen. 10 Miljoen bondscoaches zijn al vervelend, maar daar heeft slechts één bondscoach last van. We hebben het nu over tienduizenden professionals die bewust gekozen hebben voor het onderwijsvak, omdat zij echt willen bijdragen aan de ontwikkeling van de toekomst: de kinderen die nu op school zitten.

Oh, een persoonlijke noot voor minister Bussemaker, staatssecretaris Dekker en alle kranten die over dit onderwerp schrijven: stop met de term cito-toets wanneer jullie het hebben over de eindtoets.  Cito is een merk, we noemen ook niet alle auto’s BMW..

 

 

Schaf Sinterklaas en Kerst op de basisschool af!

Daar pleit Erik Roosken nog net niet voor in zijn artikel in de Volkskrant, maar hij haalt het wel aan als argument voor de toenemende werkdruk. Althans, hij geeft aan dat deze feestdagen net als kinderboekenweek, sportdag, juffendag, nationaal schoolontbijt en projectweek niet tot de taak van leerkracht behoren. We zijn er immers ‘om bij de kinderen een gedegen basis te leggen voor de rest van hun leven’. En hij betwijfelt ook of kinderen van deze activiteiten gelukkig worden.

Afijn, we kunnen hier uitgebreid onderzoek naar doen maar we weten allemaal dat de meeste kinderen gek zijn op deze bijzondere dagen en dat dit ‘erbij hoort’. Erik Roosken gebruikt het om een knuppel in het hoenderhok te gooien. Hij wil een tegengeluid laten horen. Omdat er zoveel discussie is over de vermeende werkdruk in het basisonderwijs. De laatste weken, en met name na de uitzending van De Monitor, wordt er namelijk veel geschreven en gesproken over werkdruk. Maar bestaat deze werkdruk wel?

Erik Roosken denkt dat het allemaal wel meevalt. Inspectienormen hoef je je niet aan te houden, doelen hoef je niet altijd te halen (mits het maar te verantwoorden is), de hoeveelheid administratie heb je zelf in de hand en nakijken is vaak niet nodig. Dat laatste argument kan ik beamen. Nakijken heeft alleen zin als er wat mee gedaan wordt. Dus elke dag alles nakijken en dan op een stapel leggen is zonde van de tijd. Maar laten we eens kijken naar de eerste drie argumenten.

Ik ben het met Erik Roosken eens dat het basisonderwijs te vaak het ‘braafste kind van de klas’wil zijn. Steeds meer moet worden vastgelegd, steeds vaker wordt verwacht dat leerkrachten op een ‘cyclische, verantwoorde wijze’ structureel en doelmatig het lesaanbod aanpassen aan de ontwikkelingsbehoeften van het kind. Leerkrachten worden verantwoordelijk gehouden voor de uitvoering hiervan. De druk om dit te doen komt niet alleen vanuit de inspectie, maar ook vanuit besturen en directies. Je kunt dus wel zeggen dat het hier om ‘fantoomwerkdruk gaat zoals Sander Dekker aangeeft’, zo wordt dit niet ervaren door veel uitvoerders: de leerkrachten. En dus hebben zij wel degelijk recht van spreken als het gaat om het ervaren van werkdruk.

Wat vaak vergeten wordt, is dat de meeste leerkrachten kiezen voor hun vak omdat ze gemotiveerd, betrokken en gepassioneerd zijn. Ze willen hun werk goed uitvoeren. Ouders verwachten, terecht, goed onderwijs voor hun kind maar vergeten wel eens dat er 30 kinderen in een klas zitten. Directies verwachten, terecht, goed onderwijs door hun team maar vergeten wel eens dat er 30 verschillende leerkrachten op hun school werken die allemaal 30 verschillende kinderen met 60 verschillende ouders in hun klas hebben. En de leerkrachten? Die proberen zich in dit geweld van verwachtingen te richten op hun belangrijkste doelgroep: het kind.

Over de vakanties en vrije dagen gaan we het maar niet uitgebreid hebben. Want dan wil ik graag de hoeveelheid overuren, onbetaald, hierin meenemen. En de avonden waarop gewerkt wordt. En de dagen in de vakanties die je verplicht terug moet komen (want men denkt nog steeds dat de zomervakantie  ook voor leerkrachten zes weken duurt). En de afgeschafte compensatie (adv) dagen. En zo fijn is het niet, altijd in het hoogseizoen op vakantie moeten gaan 😉

Er kan veel geklaagd worden in het onderwijs. Kritisch kijken naar jezelf is gezond en belangrijk. Wat kun je zelf doen om de werkdruk te verminderen? Een tegengeluid is goed. Maar dan wel op basis van feiten. Niet op een manier die doet denken aan het populisme zoals dat in de politiek steeds vaker gehanteerd wordt om kiezers te trekken. Heeft Erik Roosken genoeg onderzoek gedaan op verschillende soorten scholen in diverse regio’s om zo’n duidelijke mening te geven? Of praat hij alleen vanuit eigen ervaring? Kun je dan zo duidelijk stellen dat het allemaal wel meevalt met de werkdruk?

En er valt genoeg te verbeteren in het onderwijs. Daar wordt hard aan gewerkt. En dat harde werken zou beter beloond moeten worden. Want daar zijn Erik Roosken en ik het over eens. Passende waardering voor een belangrijke pijler in onze maatschappij.

Afbraak van talent? Afbraak van vertrouwen en kansen!

In ‘Onderwijsblad’ van 7 maart schrijft Ton van Haperen in zijn wekelijkse column over de ‘afbraak van talent’. Hij suggereert dat kinderen te vroeg in twee stromen worden verdeeld in het basisonderwijs en dat mede dankzij de nieuwe toelatingsprocedure ‘de institutionele afbraak van talent wordt geïntensiveerd’. Dat vraagt om een korte reactie.

Ton van Haperen beschrijft dat de afname van de nieuwe eindtoets kinderen op twee kennisniveaus toetst. En dat basisscholen daarom hun leerlingen in twee stromen verdelen. Het klopt dat de nieuwe eindtoetsen vooral gericht zijn op de vakgebieden lezen, taal en rekenen. Hij vergeet erbij te vermelden dat de eindtoetsen ook extra onderdelen hebben zoals bijvoorbeeld ‘wereldoriëntatie’ en ‘functioneren’. Deze zijn echter niet verplicht.

Maar dat basisscholen hun leerlingen in twee stromen verdelen is iets wat ik in het basisonderwijs nog niet ben tegengekomen. Sterker nog, als er één onderwijsvorm is waar kinderen van verschillende niveaus bij elkaar in de klas zitten is het wel het basisonderwijs. Kinderen die pas na groep acht uiteen gaan in diverse richtingen, van praktijkonderwijs, vmbo-b, vmbo-t, havo tot vwo. Deze niveaus komen ook terug in de rapportage van de eindtoetsen, en niet zoals Ton van Haperen zegt alleen op vmbo en havo/vwo niveau. Zie deze site bijvoorbeeld. Tot en met groep 8 worden deze kinderen zo goed mogelijk passend bij de diverse niveaus geholpen zich verder te ontwikkelen. Adaptief en passend onderwijs noemen we dat. Ik spreek regelmatig VO-docenten die zeggen dat ze daar nog veel van kunnen en willen leren.

Ton van Haperen zegt dat de zgn tweedeling al in groep 6 begint. Geen idee hoe hij daar bij komt. Misschien bedoelt hij dat veel scholen de gegevens van het LVS op de gebieden rekenen en begrijpend lezen vanaf groep 6 gebruiken als één van de onderdelen waarop het advies wordt gebaseerd. Dit omdat gebleken is dat deze twee vakken de meest voorspellende waarde hebben voor de juiste advisering. En omdat je dan niet kijkt naar één toetsmoment, zoals de Eindtoets deed, maar naar een ontwikkeling van minstens drie jaar. Op deze wijze kun je als basisschool rekening houden met bijvoorbeeld een sterk groeiende of juist dalende lijn. Je rekent een kind niet af op één momentopname, zoals dat in het verleden wel vaak gebeurde.

Nogmaals, dit kan één van de onderdelen zijn waarop het advies wordt gebaseerd. In onze regio is dat het geval en wordt het zgn ‘uitstroomprofiel’ met daarop die ontwikkeling van drie jaar meegegeven aan het VO. Maar een basisschool kijkt natuurlijk  verder dan alleen naar die toetsuitslagen. Werkhouding, zelfstandigheid, motivatie, nieuwsgierigheid, concentratie, doorzettingsvermogen, huiswerkhouding, samenwerking: allemaal onderdelen waar naar gekeken wordt bij de advisering. En natuurlijk de andere resultaten die worden behaald op school.

Ton van Haperen verwijst naar de jaren 50 toen ‘de hoofdonderwijzer bepaalde wie op welke middelbare school toelating mocht doen’. Dat is op geen enkele wijze te vergelijken met deze tijd. Een advies wordt niet door één persoon bepaald. Zo praten op onze school de docenten van groep 7 en 8, de intern begeleider en de directeur mee. Samen kijken we wat volgens ons de beste plek is voor elk kind. En dat proces begint inderdaad vanaf groep 6. Zo komen ouders niet voor verrassingen te staan en voorkom je druk van ouders om adviezen aan te passen.

Dat laatste kan met deze toelatingsprocedure een probleem vormen, maar het is echt aan de basisscholen om dit te voorkomen. Transparantie, openheid, heldere argumenten en goede samenwerking met VO-scholen zorgen dat je met elkaar tot een passend advies komt. Daar heb je geen eindtoets voor nodig.

In de column wordt gesproken over afbraak van talent. Ik denk dat dit niet zozeer ligt aan de wijze van advisering, maar aan het gebrek aan mogelijkheden tot opstromen en afstromen in het VO. Middelbare scholen worden teveel afgerekend op eindresultaten. Hierdoor lijkt het  vaker voor te komen dat kinderen vooral steeds hogere gemiddeldes moeten halen voordat ze ook maar de kans krijgen op te stromen. Zittenblijven mag niet meer, dat is te duur. Er wordt vooral uitgegaan van zekerheid in plaats van vertrouwen. Niet op alle scholen, en zeker niet door alle docenten. Maar de tendens is zichtbaar.

Ik ben het met Ton van Haperen eens dat ons onderwijs nog meer mogelijkheden moet geven verschillende talenten te ontwikkelen. Niet te vroeg in hokjes stoppen, niet te vroeg kiezen. Zorg dus voor echte gemengde brugklassen, geef kinderen de kans zich te bewijzen en de mogelijkheid een stap terug te doen. Zonder hiervoor als school gestraft te worden.

Er wordt een karikatuur geschetst in het Onderwijsblad. Jammer, en onterecht. Ton van Haperen zou zich eens wat meer moeten verdiepen in het basisonderwijs en de leerkrachten voordat hij ze in een column neerzet als onwetende figuren die weinig kunnen melden over de ontwikkeling van een kind. Hij schrijft over een periode die past bij zijn eigen basisschooltijd. Er is sindsdien een hoop veranderd. Gelukkig maar.

Gemengde brugklas, dakpanklas, opstroomklas: zoek het uit!

Het is een ingewikkelde klus. Nadat je je advies hebt gekregen van de basisschool een top vijf samenstellen uit 28 middelbare scholen. Daar hebben alle kinderen die in groep acht zitten in Zuid-Kennemerland mee te maken.

Uniek in deze regio is de manier waarop er gecommuniceerd wordt naar kinderen en ouders over oa de aanmeldingsprocedure, lotingsprocedure en andere benodigde informatie. Het ‘brugboek’ is inmiddels een onmisbaar fenomeen. In dit boek staat een overzicht van de verschillende procedures, een introductie van twee pagina’s geschreven door alle 28 middelbare scholen en een handige kalender met een overzicht van alle open dagen, informatie-avonden en meeloopdagen. Alle kinderen in groep 8 in Zuid-Kennemerland ontvangen het brugboek. Dat helpt ze in hun keuzetraject.

De basisschool geeft geen schooladvies. Dat kan ook niet, aangezien er geen blauwdruk is voor de mate van succes van elke middelbare schoolcarrière. Dat is afhankelijk van de klas, de mentor, de leerkrachten en met name de kinderen zelf en hun thuisomgeving. Wel kan de school inzicht geven in de manier waarop scholen werken en hun school georganiseerd hebben.

Zoals bijvoorbeeld de brugklassen. Hoewel? Ook groep 8 leerkrachten lopen tegen de veelzijdigheid in brugklassystemen aan: dakpanklassen, opstroomklassen, gemengde brugklassen, havo+ klassen. Wat betekenen deze termen eigenlijk? Ik heb geprobeerd hier enige duidelijkheid in te brengen door middel van onderstaand overzicht.

Gelukkig kennen wij geen slechte scholen zijn in Zuid-Kennemerland . Ook wanneer je, ondanks de kleine kans, uitgeloot wordt staat de regio garant voor een passende plek voor elk kind op een goede school. Maar aangezien er nu echt een top vijf gemaakt moet worden is het wenselijk dat volgend jaar alle middelbare scholen duidelijk aangeven hoe ze de brugklassen organiseren en op welk niveau er les wordt gegeven. Een aantal scholen doet dit al, op naar 100% duidelijkheid!

Het overzicht tot nu toe, gebaseerd op het brugboek, de websites van de scholen en telefonisch contact waar mogelijk. Geen garantie dus voor 100% betrouwbaarheid, dit is wat ik uit alle informatie op kan maken.

1) Ik heb overal in enkelvoud geschreven, aantal brugklassen staan soms op de school-websites)
2) Vmbo-t is gelijk aan Mavo)


Atheneum College Hageveld
Atheneum met keuzevak Latijn (geldt voor alle brugklassen)

Coornhert Lyceum
Gymnasium brugklas
Atheneum brugklas
Havo/vwo brugklas*
Vmbo-t/havo brugklas*

* ‘Zowel in de gemengde havo/vwo- als de vmbo-tl/havo brugklas wordt er gedurende het gehele schooljaar per vak basisstof, herhalingsstof en verrijkingsstof aangeboden.
De beheersing van de basisstof leidt in ieder geval tot een bevordering vanuit de havo-vwo brugklas naar 2 havo en tot een bevordering vanuit de vmbo-tl-havo brugklas naar 2 vmbo-tl (= vmbo theoretische leerweg). Wanneer ook de verrijkingsstof goed is verwerkt, hetgeen onder meer blijkt uit betere cijfers voor schriftelijke overhoringen en proefwerken, vindt bevordering naar een hoger type vervolgklas plaats.’

Daaf Geluk
Leerwegondersteunden onderwijs vmbo-t / vmbo-k

Duin en Kruidberg Mavo
Mavo brugklas (lessen op niveau mavo)
Mavo/Havo brugklas (lessen gericht op doorstroom naar 2Havo, op een andere school)

Eerste Christelijk Lyceum
Gymnasium brugklas
Atheneum brugklas
Havo brugklas

In het eerste jaar van de Havo wordt gekeken naar de ontwikkeling van de kinderen, niet alleen naar resultaten maar ook naar vaardigheden en motivatie. Op basis hiervan kan besloten worden in dezelfde klas leerstof op Atheneum-niveau aan te bieden. Doorstroom naar 2 Atheneum is daarbij mogelijk.

Gymnasium Felisenum
Gymnasium brugklas

Prof. Dr. Gunningschool
Voortgezet speciaal onderwijs cluster IV gericht op vmbo-k en mavo

Haarlem College
Vmbo-b basis brugklas
Vmbo-b kader brugklas
Vmbo-b kader / Mavo brugklas

Haemstede-Barger Mavo
Mavo brugklas
Mavo/Havo doorstroom brugklas (Havo op een andere school, samenwerking met ECL)

Hartenlustschool Bloemendaal
Mavo brugklas

Ichthus Lyceum
Gymnasium brugklas
Atheneum brugklas (na halfjaar opstroom gymnasium mogelijk)
Havo brugklas

Kennemer Lyceum
Gymnasium brugklas
Atheneum brugklas
Havo brugklas

(door speciale omstandigheden kan havo/atheneum brugklas mogelijk zijn)

Maritiem College IJmuiden
Gemengde leerweg
Vmbo-b kader
Vmbo-b basis

Eerste twee jaar geen onderscheid in niveau.

Mendelcollege
Gymnasium / Atheneum TTO brugklas
Gymnasium brugklas
Atheneum brugklas
Havo brugklas
Mavo brugklas

In het schema in brugboek en op de schoolsite staan andere niveaus tussen haakjes. Dit geeft niet het niveau van de lesinhoud aan, maar de mogelijkheid tot opstromen. Aan het eind van het eerste jaar wordt gekeken naar het gemiddelde en de werkhouding en op basis daarvan eventueel gekozen voor opstromen. Met andere woorden: in de Mavo (Havo) brugklas wordt op Mavo-niveau lesgegeven.

Ik meen dat je aan het eind voor de vakken gemiddeld een 7,5 moet staan om door te kunnen stromen. (Sj)

Het Molenduin
School voor Voortgezet Speciaal Onderwijs
Praktijkprofiel gericht op: arbeid; vervolgonderwijs, arbeidsmatige dagbesteding

Montessori College Aerdenhout
Mavo brugklas (lessen op niveau mavo)
Mavo/Havo brugklas (na twee jaar gekeken naar eventuele doorstroom naar Havo, op basis van gemiddelde, op een andere school)

In tegenstelling tot wat veel mensen zeggen is er geen structurele samenwerking met het Sancta Maria.

Oost ter Hout
Praktijkonderwijs

Paulus mavo/vmbo
Leerwegondersteunend onderwijs Vmbo-t

Rudolf Steiner College
Havo/Vwo brugklas  (leerlingen met Havo of Vwo advies, daadwerkelijk gemengd)
Mavo/Havo brugklas (leerlingen met Havo of Mavo advies, daadwerkelijk gemengd)
Mavo Spaarnestroom (leerwegondersteuning)

Na twee jaar brugklas wordt een keuze voor Havo of Vwo gemaakt, waarbij Havo in vijf en zes jaar wordt aangeboden.

Sancta Maria
Gymnasium brugklas
Atheneum brugklas
Vwo / Havo brugklas

De site en brugboek vermelden dat ‘je kiest’ voor een brugklas. Onduidelijk is in hoeverre er sprake is van keuze en waarop deze keuze wordt gebaseerd. Volgende week meer informatie hierover. (Sj)

Praktijkschool De Schakel
Praktijkonderwijs

Het Schoter
Vwo TTO brugklas
Vwo brugklas
Havo brugklas
Mavo brugklas
Havo opstroomklas (lesinhoud op Vwo-niveau)
Mavo opstroomklas (lesinhoud op Havo-niveau)

Na het eerste jaar wordt bepaald of leerlingen opstromen naar het ‘hogere’ niveau. Op de site van het Schoter staan bij downloads alle toelatingsnormen.

Stedelijk Gymnasium
Gymnasium brugklas

Sterren College Haarlem
Vmbo-b (zowel basis als kader) brugklas
Vmbo-t brugklas
Alle niveaus Leerwegondersteuning mogelijk

Technisch College Velsen
Vmbo-b (lwoo)
Gemengde leerweg: Technische Mavo
Eerste twee jaar dezelfde brugklas.

Tender College IJmuiden
Vmbo (lwoo)
Praktijkonderwijs
Combi-onderbouw (tussen vmbo-b lwoo en praktijkonderwijs in)

Vellesan College
Vwo / Havo brugklas (eerste en tweede jaar bij elkaar)
Mavo brugklas
Vmbo-b brugklas

Wim Gertenbach College Zandvoort
Havo onderbouw (soms aparte klas, soms gemengd met Mavo), vervolg op een andere school.
Mavo brugklas
Mavo brugklas (lwoo)
(onduidelijk is nu nog wanneer je van Mavo naar Havo kunt overstappen)

We gaan er vanuit dat elke school oog heeft voor mogelijke opstroming, maar er zitten dus wel degelijk verschillen in de manier waarop dit wordt georganiseerd.

Kijk dus goed wat de betekenis is van een gemengde brugklas, op welk niveau er les wordt gegeven en op basis van welke normen een leerling kan opstromen.  En of je dan op dezelfde school kunt blijven of niet. Er valt wat te kiezen!

Sportsupport?? Support sport!!

Onderstaand blog is geschreven op basis van een enqueteuitslag onder gymdocenten in Haarlem, waarbij zij gekozen hebben voor een ingekort schoolvoetbaltoernooi. Niet alle vakdocenten zullen hebben ingestemd, zij hoeven zich natuurlijk niet aangesproken te voelen. Maar het meerendeel vond blijkbaar teveel sporten geen goed idee en adviseert daarom een ingekort toernooi te spelen waardoor er minder kinderen meedoen, minder kinderen sporten en vooral de al voetballende kinderen bereikt worden. Hoogste tijd voor een blog, geschreven door een gewone groepsleerkracht met een sporthart, denkend vanuit kinderen ipv tijd, op persoonlijke titel:

Bewegen is gezond. Een simpele constatering. En wetenschappelijk bewezen. Wie het rapport ‘Fit, vaardig en verstandig’ leest komt erachter dat bewegen positieve invloed heeft op onder andere de leerprestaties van kinderen. Kinderen komen vaak vroeg in aanraking met sporten. Meestal via hun ouders, vriendjes of school. Het is afhankelijk van de directe omgeving waarmee gestart wordt. Of daar ook de talenten van de kinderen liggen is nog maar de vraag. En misschien vinden ze een andere sport wel leuker. Om dat te weten zouden ze meerdere sporten moeten uitproberen.

Er zijn verschillende initiatieven en organisaties die dat stimuleren. Via het Jeugdsportpas komen kinderen met diverse sporten in aanraking. Ze volgen proeflessen, en ontdekken zo misschien wel onbekende talenten bij zichzelf!

Een andere manier om sport te promoten zijn de jaarlijkse schoolsporttoernooien. In Haarlem verzorgt de organisatie Sportsupport al meer dan vijftien jaar diverse sportevenemten. Naast de Olympische dag en de Sport IN worden er het hele jaar  sporttoernooien voor scholen georganiseerd. Het aanbod is divers, 16 verschillende sporten staan centraal. Van badminton, dammen, waterpolo, basketbal tot hockey, korfbal en atletiek. Elk jaar zorgen deze toernooien voor een fantastische sportbeleving in de regio Haarlem. Sportsupport is een aanwinst voor de regio.

Eén van de grotere evenementen is het jaarlijke schoolveldvoetbaltoernooi. Al decennia lang strijden scholen om de prijs van beste voetbalschool van Haarlem. Er doen soms meer dan 30 teams mee waardoor je een ‘Champions League’ achtige poulefase krijgt, tot de finaledag in het Haarlem stadion. En de winnaar gaat door naar de landelijke ronde. Groot verschil met de Champions League is echter dat ieder kind van elke groep 7 en 8 mee kan doen. Het niveau is wisselend maar dit biedt iedereen de kans namens de school mee te spelen. En dat is ook één van de doelstellingen van SportSupport: stimuleren van breedtesport en het organiseren van diverse toernooien waarbij de maatschappelijke functie als belangrijk wordt ervaren.

Op de school waar ik werk doen we al jarenlang mee met schoolvoetbal. Twaalf jaar geleden zijn we begonnen met het trainen van meisjesteams. In het begin was het nog een klein toernooi. Meisjesvoetbal was niet zo populair als nu. Maar aangezien het de snelstgroeiende sport in Nederland is willen er steeds meer meisjes meedoen aan het voetbaltoernooi.

Sinds zes jaar starten we in januari met de inschrijving. De laatste vijf jaar is er zoveel animo dat we met twee teams mee kunnen doen. Wekelijks op zondagochtend staan er ruim 20 meisjes als één groep bloedfanatiek te trainen. Vanaf half januari tot april. Want voetballen leer je niet in één keer.  De ‘nieuwelingen’ vaak nog gemotiveerder dan de ‘ervaren’ speelsters. Het is mooi om dat  enthousiasme op het veld te zien. Ze steken elkaar aan en leren van ekaar.

Teambuilding, samen beter willen worden, toewerken naar eeen toernooi, plezier beleven aan samen sporten: schoolvoetbal levert een positieve bijdrage aan de ontwikkeling van de kinderen. De betere voetbalsters genieten van het toernooi, en proberen de finale te halen. De onervaren speelsters zijn nog fanatieker en vinden het geweldig om als schoolteam minstens drie wedstrijden te spelen. Verschillende doelen, maar in beide gevallen druipt het sportplezier er vanaf.

Ieder jaar besluiten kinderen zich aan te sluiten bij een voetbalvereniging. Ze hebben tijdens het schoolvoetbal kunnen ruiken aan het trainen en spelen van wedstrijden en gaan fanatiek door. Als trainer en coach bij DSS heb ik bijvoorbeeld gezien hoeveel nieuwe speelsters er jaarlijks bij komen. Inmiddels telt de vrouwenafdeling van deze club zelfs 335 leden. En ook bij andere clubs zoals Koninklijke HFC en Alliance is te merken dat meisjesvoetbal populair is. Zonder de schooltoernooien zou dit niet in dat tempo gebeuren. En hetzelfde geldt voor andere sporten.

Dit jaar heeft Sportsupport besloten nieuwe regels in te voeren. Op basis van een enquete, gehouden onder gymdocenten en basisscholen, is besloten een korter toernooi te spelen waarbij elke school één team afvaardigt. Gevolg hiervan is dat er dit jaar in plaats van 26 meisjes, slechts 10 meisjes mee kunnen doen. En datzelfde geldt voor andere basisscholen en ook voor de jongens. Effect is dat er geselecteerd zal worden, waarbij kinderen die al bij een club voetvallen, ook gekozen worden om dit namens de school te doen. Een tweede team dat juist zorgt dat andere kinderen dezelfde mogelijkheid krijgen mee te doen is niet meer mogelijk. Zeker voor de grotere scholen heel zuur. Want als je zes groepen 7 en 8 hebt, betekent dit dat er slechts 26 van de 170 kinderen mee kunnen sporten. Daarnaast worden er minder wedstrijden gespeeld.

Het is weleens lastig geweest genoeg velden en scheidsrechters te regelen. Meestal werd dit door met name de organisatie en scholen goed opgelost. Dat juist de vakdocenten en Sportsupport zelf voor deze nieuwe vorm hebben gekozen, waarbij minder kinderen aan sporten toekomen, begrijp ik totaal niet. Ze stellen mij enorm teleur. Het maakt de kans kleiner dat kinderen een nieuwe sportcarrière beginnen, zich aansluiten bij een club en het ontneemt een hoop kinderen sport- en spelplezier. Het lijkt wel alsof het nieuwe motto is: ‘Schoolsport, hoe minder hoe beter.’ Gymleerkrachten en scholen zouden naar mijn idee alles op alles moeten zetten om kinderen meer aan het sporten te krijgen, niet minder. En als dit in de vrije tijd gebeurt, dan is dat maar zo. Leerkrachten, ouders en de organisatie kunnen met elkaar veel voor elkaar krijgen.

Het zou goed zijn als juist gymdocenten zich hard maken voor meer beweging óp school, maar ook buiten school. Ze zouden sport altijd moeten stimuleren. Ook op een woensdagmiddag. En dus ook door middel van het schoolvoetbaltoernooi. Kinderen die met elkaar als team een sportieve prestatie neerzetten namens school, dat is iets om te koesteren. Niet om af te breken. Samen met Sportsupport kunnen zij het verschil maken. Hopelijk doen ze dat volgend jaar wel.

Verrassend goede voornemens

Dit had er een van mij kunnen zijn (als ik eraan deed)
Dit had er een van mij kunnen zijn (als ik eraan deed)

Jaaroverzichten aan het eind van een jaar, daar ben ik gek op. Met name het sportoverzicht van de NOS, het wielrenoverzicht van Sporza en het NOS-nieuwsoverzicht. Vooruitkijken doe ik ook graag, plannen maken voor het jaar dat komen gaat. Maar waar ik niet aan meedoe dat is het maken van goede voornemens. Eindelijk stoppen met roken, drinken en vet eten en in plaats daarvan meer sporten of vaker afspreken met familie en vrienden. Als je het echt wilt, dan kun je dat voornemen op elke willekeurige dag uitvoeren.

In groep 8 vinden de kinderen het maken van goede voornemens wél leuk. Dat bleek toen mijn stagiaire er een les over gaf. Naast het ‘meer mijn kamer opruimen’ ‘beter opletten en concentreren’ & ‘stoppen met nagelbijten’ zat er toch heel wat creatiefs tussen. Kinderen blijven je verbazen, dat zal elke leerkracht kunnen beamen. Ik kan onderstaande lijst dus aanbevelen. Wellicht brengt het je op ideeën. Vergeet alleen niet de allerlaatste, anders wordt het niks komend jaar. Hier zijn ze dan:

 

Nooit roken de komende 20 jaar.

Mijn moeder meer helpen (op 1)  en mijn vader meer helpen (op 5).

Minder snel reageren op iets.

Mijn kleren in de kast stoppen in plaats van op de grond te pleuren.

Meer vuurwerk afsteken.

Meer geld verdienen (om het vuurwerk te kopen).

Minder nagellak.

Niet meer zo snel boos worden op de scheidsrechter.

Niet meer zo onzeker zijn.

Beter tegen de kantlijn schrijven.

Minder me broertje beuken.

Minder lang douchen

Iets minder mijn speelgoed niet zien staan.

Minder proberen te denken dat ik zo graag op de tablet wil.

Proberen minder op mijn zusje in te gaan als ze weer vervelend is.

Iets met mijn haar doen.

Meer zin hebben in huiswerk.

Minder onder de tafel tegen iemand aan schoppen.

Ik ga minder schuin schrijven.

Dingen over me heen laten gaan.

Respect hebben voor mijn broertje.

Mijn beloftes nakomen.

Beter tegen kritiek kunnen.

Meer tevreden zijn met mezelf.

 

En dan afsluitend nog één die met regelmaat genoemd werd:

Ik ga proberen al mijn voornemens na te komen.

Ik wens iedereen een goed 2015. Zet hem op!

Leraar weet meer dan Cito

Marzano: over de invloed van de school en de leerkracht
Marzano: over de invloed van de school en de leerkracht

“Leraar weet beter wat goed is voor kind dan cito toets”, zo kopte NRC afgelopen weekend. Hoera, hoera! Eindelijk bevestiging van wat basisscholen al jaren weten en roepen.  Na acht jaar zou een school goed in staat moeten zijn een passend advies te geven, zonder daarbij af te worden gerekend op een momentopname zoals de citotoets is.

Voor de duidelijkheid: ook NRC gebruikt het woord citotoets niet correct. Het gaat hier om de Eindtoets van Cito. Elk jaar worden citotoetsen afgenomen bij kinderen en de gegevens hiervan worden gebruikt om de kinderen te volgen. Het zogenaamde leerlingvolgsysteem. In de regio Zuid-Kennemerland worden deze gegevens gekoppeld aan een uitstroomprofiel voor rekenen en begrijpend lezen. Zo heeft de school een beeld van de laatste jaren met het daarbij passende niveau. Wat niet wil zeggen dat het advies daar meteen op aansluit. Want voor een goed advies speelt meer mee. De Eindcito is een toets die dit jaar wordt verplicht en voor het eerst in april wordt afgenomen. Niet meer om kinderen en scholen af te rekenen, maar om scholen inzicht te geven in hun opbrengsten. Dat afrekenen hieruit geen gevolg is moet overigens nog maar blijken, gezien de negatieve tendens van school-ranking-lijstjes zoals in de Trouw en Elsevier.

Het werd tijd dat de landelijke politiek gaat vertrouwen in het basisonderwijs. Een korte rekensom: de Eindcito duurt zo’n drie ochtenden. Dat wil zeggen dat de kinderen daar ongeveer  tien uur mee bezig waren. Tot nu toe dacht men dat dat voldoende was om een gedegen advies te geven. Daar tegenover stond acht jaar basisonderwijs: bijna 8000 uur onderwijstijd. Lesgeven, observaties, toetsen. Als er één instituut is dat een passend advies kan geven op basis van feitelijke en betrouwbare informatie dan is dat wel de basisschool.

“Leerlingen uit groep acht die van hun leraar een hoger advies krijgen dan volgens de toetsresultaten op zijn plaats is, gaan in 73 procent van de gevallen na drie jaar nog steeds op dit hogere niveau naar school.” Zo blijkt uit het onderzoek van de onderwijsinspectie. Je zou kunnen zeggen dat 27 procent er dus naast zit. Zo werkt het niet. Je kunt als basisschool niet in een glazen bol kijken en voorspellen waar een kind op zal uitkomen. Er gebeurt veel met kinderen tussen de 11 en 17 jaar en het is onmogelijk rekening te houden met de omgeving van een kind, zowel thuis als op school. Maar blijkbaar lukt het toch om in driekwart van de gevallen een niveau te adviseren dat na drie jaar nog steeds passend is. Ondanks alles wat in de tussentijd kan gebeuren. Een knappe prestatie.

Fijn dat hoofdinspecteur Arnold Jonk aangeeft dat niet alleen cognitieve vermogens, maar ook doorzettingsvermogen, motivatie en wat mij betreft zelfstandigheid een belangrijke invloed heeft op het wel of niet kunnen halen van een bepaald onderwijsniveau.

In het artikel wordt gewezen op de toenemende druk van ouders, die in veel gevallen een hoger niveau eisen dan in eerste instantie wordt gegeven. Arnold de Jong prijst de betrokkenheid van ouders en hun kritische blik. Dat kan ik beamen, met wel een belangrijke kanttekening voor de ouders. Hoe een kind zich thuis gedraagt en ontwikkelt, is niet per definitie hetzelfde als in een klassensituatie waarbij het zich voor een groot deel zelfstandig of in samenwerking met andere kinderen moet zien te redden. Wanneer er sprake is van individuele aandacht zijn de resultaten vaak beter. In het voortgezet onderwijs wordt tot op heden, gelukkig, geen individuele lessen gegeven en dus zal de zelfstandigheid, concentratie en taakgerichtheid in een klassensituatie een grote rol spelen. Iets dat thuis niet te meten is. Ik heb tenminste in acht jaar tijd nog nooit een kind gehad dat uit een gezin van 29 kinderen kwam.

Ik wil nog één belangrijk onderdeel uit het artikel naar voren halen. Arnold de Jong pleit voor echte brugklassen, brede brugklassen waarbij kinderen de kans krijgen zich te ontwikkelen. Ik onderschrijf dat volledig. In de regio Zuid-Kennemerland zijn er nog maar twee scholen met gemengde brugklassen, en zelfs bij hen kun je je twijfels hebben over de uitvoering. Kinderen worden steeds vroeger in ‘hokjes’ gestopt. Misschien niet letterlijk, hoewel je daar soms met ruim 30 kinderen in een klaslokaal wel van kan spreken. Maar wel door ze zo vroeg mogelijk op één niveau in te delen. Kinderen zijn in groep acht niet uitontwikkeld. Een zekere indeling kan, maar blijf ze uitdagen en geef ze de kans door te stromen of af te stromen, zonder daar de scholen meteen op af te rekenen. Vooral dat laatste zorgt voor de keuze voor veiligheid op een school voor voortgezet onderwijs. De afrekencultuur vanuit de inspectie is niet altijd gemakkelijk voor het voortgezet onderwijs. Ik ben benieuwd wat Arnold de Jong en zijn collega’s daaraan gaan doen, want scholen kunnen het niet alleen.

Het is belangrijk dat scholen in het basisonderwijs hun advies de komende jaren goed en kundig beargumenteren. Zowel op basis van cognitieve gegevens zoals het leerlingvolgsyteem en toetsen als de gegevens die wij op school het ‘kindbeeld’ noemen: vaardigheden die een kind nodig heeft om een bepaald niveau aan te kunnen. En daarbij is het belangrijk uit te gaan van wat een kind wél kan en misschien nog meer kan ontwikkelen in plaats van de ‘foto van dat moment.’

Laat hieronder een reactie achter!